Latijns-Amerika magazine.
 

Schrijfster Mariana Enríquez: ‘Mijn generatie kun je zien als de duistere tegenhanger van de magisch realisten’

25-11-2022 door Ruby Sanders
Foto: Nora Lezano

Mariana Enríquez (1973) publiceerde twee romans en twee verhalenbundels. Haar werk wordt omschreven als literaire horror: ze vermengde in haar roman Ons deel van de nacht – met verschillende prijzen bekroond – horror met de recente gewelddadige geschiedenis van Argentinië. Dit jaar verscheen de Nederlandse vertaling van haar verhalenbundel De gevaren van roken in bed. ‘Realisme voelt vaak te beperkt om de realiteit van opgroeien in Latijns-Amerika mee te beschrijven.’

 

Direct na het interview heeft de Argentijnse Mariana Enríquez, in Nederland op uitnodiging van het Crossing Border festival in Den Haag, een afspraak met haar Hongaarse vertaler. Ze moet er ergens wel om lachen: “Hongaars! Wie kan dat nu lezen? Ik kan straks door de bundel bladeren, maar ik zal er geen woord van begrijpen.” Dan moet je er dus op vertrouwen dat het goed zit, dat de tekst overkomt. Ons gesprek ging al even over loslaten – de verschillende momenten waarop je dat als auteur moet doen: zodra het werk wordt uitgegeven, zodra het wordt vertaald, verfilmd, geïnterpreteerd, geanalyseerd. In geval van Enríquez (Buenos Aires, 1973) nog eens extra omdat haar verhalenbundel De gevaren van roken in bed nu pas – dertien jaar na dato – in Nederlandse vertaling verschijnt. Bang dat er te veel tijd tussen heeft gezeten, is ze niet. Ook is ze niet bezorgd dat er nuances verloren gaan in een vertaling. “Ik heb er vrede mee dat elk werk, en dus ook elke vertaling, op zichzelf een plaats en een tijd heeft. Natuurlijk, er gaat altijd wat lost in translation. Dat is onvermijdelijk. Maar wat ik wel volop doe, is mijn boeken begeleiden door in gesprek te gaan met journalisten en lezers, op festivals en in de media. Zo kan ik alle context bieden die nodig is, zeker omdat het beeld van Argentinië, en Latijns-Amerika in het algemeen, vaak heel eenzijdig is.”

En daarnaast, zegt Mariana Enríquez, ook lezers die haar land nauwelijks kennen, genieten van haar verhalen. Juist werk dat je niet helemaal begrijpt, heeft immers een grote aantrekkingskracht. Zo herinnert ze zich zelf nog levendig hoe Dostojevski haar als tiener en twintiger raakte. “Terwijl, wat wist ik nu over negentiende-eeuws Rusland?” 

Waarom duurde het eigenlijk zo lang voor jouw bundel uit 2009, Los peligros de fumar en la cama, in een Nederlandse vertaling verscheen (De gevaren van roken in bed), terwijl je roman Ons deel van de nacht uit 2018 hier vorig jaar al uitkwam?

“In veel landen willen uitgeverijen een auteur niet met een korteverhalenbundel lanceren. Zo ook in Nederland, het verkoopt hier niet. Terwijl in Argentinië en vrijwel heel Latijns-Amerika het korte verhaal net zo gebruikelijk is als de roman. Denk aan Borges, Cortázar. Wij groeiden op met korte verhalen, ze stonden op onze leeslijst. Niet alleen van Latijns-Amerikaanse schrijvers, ook van Noord-Amerikanen en Britten, zoals Hemingway, Cheever, Poe. Korte verhalen zijn het eerste wat je op school leest. Voor mij was het dus logisch om daarmee te beginnen. Maar na twee verhalenbundels en één korte novelle voelde ik de behoefte om aan een roman te werken en zo langere tijd met dezelfde personages te zijn.”

Hoe anders is het om aan korte verhalen te werken dan aan een roman?

“Heel anders. Een kort verhaal komt zo goed als ‘af’ in mij op, ik weet wat ik wil vertellen, hoe het begint, hoe het eindigt, vanuit welk perspectief het verteld gaat worden. Daar verandert tijdens het schrijven natuurlijk nog wat aan, maar het blijft goeddeels bij wat ik had bedacht. Bij een roman is dat anders: het draait volledig om de personages, hun ontwikkeling. Ik verras mezelf tijdens het schrijven. Een kort verhaal vind ik door die controle ergens makkelijker, maar uit een roman haal ik meer plezier. Die geeft meer vrijheid, en ik hoef ook geen strikte controle. Het is dan ook een les in flexibel blijven. Ik heb veel als journalist gewerkt, ben daardoor goed getraind in concentratie vinden te midden van chaos. Dat helpt me bij het romanschrijven, soms gaat iets helemaal anders dan je dacht, dan moet je flexibel kunnen blijven. Je hoort vaak schrijvers zeggen dat een stem hun dicteert; zo voel ik dat ook echt – althans, bij een roman. De personages bepalen waar het heen gaat. Soms lijkt het net of ik met geesten praat.”

In hoeverre voel je je verwant met andere Latijns-Amerikaanse auteurs van jouw generatie?

“Heel sterk, ik zie veel verwantschap binnen de jongere generatie auteurs uit Latijns-Amerika. Wij zijn behalve door literatuur sterk beïnvloed door film, internet, maar ook door de opvolgende crises die we hebben meegemaakt. Je ziet een groot bewustzijn van de politieke actualiteit en sociale ongelijkheid. Het is niet activistisch, maar vaak wel geëngageerd. Ook doordat het schrijverschap in Latijns-Amerika erg gedemocratiseerd is, er zijn veel schrijvers uit de middenklasse bijgekomen, vrouwelijke auteurs en auteurs uit landen die eerder nauwelijks bereik hadden. Wat je ook veel ziet, veelal gemaakt door vrouwen, is fantastic fiction ofwel literaire horror, waar mijn werk ook onder valt.”

Waarom leent die gothische stijl, met trekjes van horror, zich zo goed voor jullie generatie? Hoe past die binnen een Latijns-Amerikaanse traditie?

“Realisme voelt vaak te beperkt om de realiteit van (opgroeien in) Latijns-Amerika mee te beschrijven. Of dat nu gaat over kinderen die verdwijnen, drugsoorlogen of spaargeld dat van de een op de andere dag verdampt is. Realisme zou die vaak absurde en gewelddadige werkelijkheid afvlakken. Daardoor ga je op zoek naar bovennatuurlijke elementen. Die maken het ongelooflijke zichtbaar. Maar het is niet het goudomrande magisch realisme waar Latijns-Amerikaanse literatuur om bekend staat. Dit is veel donkerder. Je kunt ons zien als de duistere tegenhangers van de magisch realisten. Zij gebruikten net als wij bovennatuurlijke elementen om onze absurde realiteit mee te beschrijven. Maar de generatie van García Márquez staat voor een continent dat met hoop naar de toekomst keek. Mijn generatie kijkt gedesillusioneerd, droevig zelfs, naar het continent. Het gáát niet beter. En de humor is eruit, wat zich vertaalt in fictie. Leiders als Hugo Chávez of Fidel Castro – hoe hun beleid ook heeft uitgepakt – hadden ten minste nog charisma. Nu valt er in Venezuela en Cuba echt niets meer te lachen.  Maar ook de Argentijnse maatschappij kent grote onzekerheid, en kijk naar Brazilië! Iemand als Bolsonaro: enger dan dat wordt het niet.”

Als je verder teruggaat, waar is die angst en onzekerheid die bij dit genre horen, bij jouw generatie in geworteld?   

“De onzekerheid – wat gaat er gebeuren, kunnen we blijven, moeten we vluchten? – is hét overkoepelende thema in het werk van mijn generatie, en past helemaal in dit genre: dat draait om het onbekende. Een van mijn korte verhalen, The Card, gaat over een vloek en zit vol wreedheid. Daaronder zit de verschrikking van armoede, de kwetsbaarheid ervan. Staat er morgen nog geld op mijn rekening, kan ik naar de bank om het op nemen? Onze hele jeugd stond hiervan in het teken. Ik weet nog goed hoe wij tijdens 9/11, heel cru, dachten: ‘Nog iets vreselijks, we hébben al zoveel ellende aan ons hoofd’ – Argentinië beleefde op dat moment een van de ergste economische crises ooit.   

Daarbij komt dat onze kindertijd samenviel met de militaire dictaturen (in Argentinië van 1976 tot 1983, red.). De horrorverhalen van die jaren hebben zich in onze geest genesteld. Mijn grootste angst als meisje was dat mijn ouders zouden worden ‘meegenomen’. Wat dat precies betekende wist ik niet, maar dat het een reële mogelijkheid was, begreep ik wel. En omdat je fantasie op die leeftijd heel levendig is, vermengden de verhalen uit de politieke realiteit – die al eng genoeg waren – zich met wat ik op televisie zag: verfilmingen van Steven King, A Nightmare on Elm Street.”

Hoe werd er aan het begin van je schrijverschap gereageerd op jouw keuze voor literaire horror?

“Ik was bang voor de vooroordelen die er over het genre bestaan; dat het oppervlakkig zou zijn, of geen recht zou doen aan echte slachtoffers. Zelf had ik beseft dat juist griezelverhalen recht doen aan werkelijke horror. Dat kwam toen ik Toni Morrisons Beloved las, over de geest van het dode dochtertje van de vrouwelijke hoofdpersoon, die haar teistert. Die geest staat natuurlijk voor de gruwelijkheden van het verleden: het is het spook van slavernij, van schuldgevoel, identiteit. Ik vond dat zó slim gevonden. Toen snapte ik hoeveel vrijheid dit genre geeft om het over het verleden te hebben. En toen mijn bundel in 2009 uitkwam, met griezelverhalen die eigenlijk over de dictatuur gaan, bleven de negatieve reacties uit. Deels omdat ik natuurlijk niet zoveel bereik had, maar ook omdat er best begrip was voor de manier waarop ik de confrontatie met het verleden moest aangaan.”

Was er toen je opgroeide voldoende ruimte voor dat gesprek? 

“Ik denk vooral dat het besef dat ook wij slachtoffers zijn heel laat is gekomen. Ook de kinderen van de dictatuur zijn getraumatiseerd. Voor kinderen is zo’n periode misschien nog wel traumatiserender, want niet alleen is het trauma van onze ouders beangstigend, ook vermengen de werkelijke gevaren zich met de fantasie, zoals bij mij gebeurde.

Nadat de dictatuur voorbij was, zag je in Argentinië een neiging om de verschrikkingen op een haast pornografische manier te delen, vooral op de radio. Als kind luisterde ik naar die verhalen van slachtoffers, over vermiste kinderen, vermoorde ouders, martelingen. Dat waren de eerste horrorverhalen die ik tot me nam. En toen ik ouder was, werd de angst voor Freddy uit Nightmare on Elmstreet minder, maar de wond van de dictatuur heelde niet zomaar, die angst bleef rondspoken. Die collectieve angst onderzoek ik nu in mijn verhalen.”

De verhalen in De gevaren van roken in bed spelen vooral in de stad, Ons deel van de nacht speelt juist in ruraal Argentinië. In veel Argentijnse fictie is het platteland vrij beangstigend: ’s lands nationalistische en patriarchale deel, waar het wrede recht van de sterkste geldt. De stad is vaak een progressiever oord. Hoe is dat in jouw werk?

“In mijn verhalen zijn de stad en het platteland allebei niet helemaal pluis. Maar inderdaad heeft ruraal Argentinië die associatie met geweld, wreedheid, conservatieve ideeën. Zeker de pampas, die staan voor de machtige grondbezitters. Ons deel van de nacht gaat dan ook over uitbuiting, hoe de elite de natuur naar haar hand wil zetten – met bovennatuurlijke elementen. Het moest een beetje een Heart of Darkness-gevoel oproepen, een duistere reis steeds verder de natuur in. Maar De gevaren van roken in bed toont dat het leven in de stad ook hard kan zijn voor wie er woont. Er zijn veel spanningen, tegenstellingen, mensen die op straat leven. Ook dat is horror. Het is overleven geblazen in Buenos Aires.”

Is er een verschil in het neerzetten van vrouwelijke en mannelijke personages? Voel je een extra verantwoordelijkheid voor je vrouwelijke personages?

“Aan het begin vond ik het veel moeilijker om vrouwelijke personages te creëren; het werden allemaal varianten op mijzelf. Terwijl mannelijke personages heel makkelijk ontstonden, doordat we daar zo aan gewend zijn. Ons referentiekader is op mannen gericht. Door veel te lezen kwam ik opnieuw bij fantasy uit, waar al langer veel vrouwelijke auteurs in te vinden zijn. Zo lukte het langzaam maar zeker om verschillende vrouwelijke personages te scheppen. Ik heb geen feministische politie in mijn hoofd; als ik over mannen wil schrijven doe ik dat, zoals in Ons deel van de nacht, dat over een vader en zoon gaat. En ergens vind ik mijn werk inherent feministisch omdat het nu eenmaal door mij geschreven is. En thema’s als verleden en erfschuld zijn ook onlosmakelijk met gender verbonden.”

reageren